Makamba artikelen
Gerard heeft in 1983 en 1984 een column gehad onder de naam "makamba" (=Nederlander in het Papiamento) in de Beurs- en Nieuwsberichten (een Algemeen en Onafhankelijk dagblad voor de Nederlandse Antillen).
Index lees verder:
>> makamba (1) >> makamba (2) >> makamba (3) >> makamba (4)
>> makamba (5) >> makamba (6) >> makamba (7) >> makamba (8)
>> makamba (9) >> makamba (10) >> makamba (11) >> makamba (12)
>> makamba (13) >> makamba (14) >> makamba (15) >> makamba (16)
>> makamba (17) >> makamba (18) >> makamba (19) >> makamba (20)
>> makamba (21) >> makamba (22) >> makamba (23) >> makamba (24)
MAKAMBA (1)
Boven aan de trap van het vliegtuig, toen ik nog maar nauwelijks één stap buiten de deur had gezet, kreeg ik het eerste schokje
van herkenning. Dat gevoel van die zoele passaat, die als een wolk watten om mij heen wapperde, was ik bijna vergeten. Negen jaar Holland hadden mij een andere kijk gegeven op de wind: wind
in Holland is als een rol schuurpapier, die van alle kanten langs je gezicht en dwars door je broekspijpen langs je kuiten krast.
Dat de transportband in de aankomsthal, na
het uitbraken van enkele koffers een enigszins angstig stilzwijgen in acht nam, riep nieuwe herringen op. Dat was negen jaar eerder ook al een bekend verschijnsel Het was deze keer echter
geen schoonheidsfoutje der techniek, maar meer het gevolg van het grenzeloze optimisme van een van mijn medepassagiers, die meende, dat je in een uit zijn krachten gegroeide kartonnen doos
een hele inboedel in het vliegtuig mee kan nemen. Als zo'n gevaarte in de ingewanden van de transportband dwars gaat liggen, gaat er iets mis. Dat is bijna menselijk. Enig gepor met een
paar stokken bracht duidelijk opluchting: de techniek kwam weer op gang. Eerst kwam de kartonnen doos, daarna de inboedel en vervolgens werd de transportband één grote
grabbelton.
Een werkelijke dreun van herkenning kreeg ik bij het weerzien met de publieke telefoon op Hato. We waren twee uur te vroeg op Curaçao; dat komt er nou van als
je twee uur te vroeg uit Miami vertrekt.
Is de A.L.M. dienstregeling in Holland anders dan die op de Antillen of was het gewoon de vertraagde vlucht van de dag ervoor? Hoe
het ook zij: twee uur te vroeg op Hato betekent geen afhalers. Dan bel je gewoon even.
Op dat moment kwam de schok; de publieke telefoon in de hal deed het niet en die
tweede ernaast ook niet. Niet mopperen, niet kwaad worden. Ik voelde vlinders in mijn maag, want vanaf dat moment wist ik heel zeker; Ik ben weer terug op Curaçao. In 1974 tijdens
mijn laatste uur op Curaçao wilde ik vanaf Hato nog even bellen. Dat ging niet door, want de telefoon was kapot. En nu in 1983 tijdens mijn eerste uur weer terug op Curaçao;
op dezelfde plaats; de telefoon deed het niet. Dat kan geen toeval zijn. Toch moet er in die jaren ertussen een technicus bij zijn geweest. In 1974 weigerde de telefoon voor niets en nu in
1983 weigert hij voor twee kwartjes.
Een mooi en vriendelijk hoofd achter een loket zorgde ervoor, dat de afhalers toch kwamen.
De eerste rit op Curaçao. Via
de oude weg langs Campo, dat wonderlijke bedrijf, waarover iedere Makamba, die er nooit is geweest, in Holland van die boeiende verhalen weet te vertellen.
Dan tóch iets
nieuws: bij een drinktentje vlak bij Campo op een groot bord "love ice". Je moet maar op het idee komen om op de drempel van dat liefdesnest"love ice" te gaan verkopen.
Ik moet nog zien dat een nuchtere Hollandse cafébaas op de Walletjes in Amsterdam ' s winters een bord buiten hangt met "hete bliksem".
Zo'n eerste dag
op Curaçao is één grote reünie van herkenningen. En 's avonds op een wilvreemd terras voel je je weer helemaal thuis. Een gevoel waar je toch wel even van
schrikt. Mag een Makamba zich wel thuis voelen op Curaçao?
MAKAMBA (2)
Ieder land heeft zijn eigen gespreksfolklore. In Holland begint iedere ontmoeting met een soort weerbericht. Dat weer is altijd slecht, ook
al schijnt de zon. Meer dan twee dagen mooi weer in Holland heeft op de samenleving hetzelfde effect als twee dagen regen op Curaçao: Het dagelijks leven is volkomen ontregeld.
Als je na jaren weer eens een maand op Curaçao rond zwerft, loop je op iedere hoek van de straat tegen een oude kennis en tegen dezelfde konfektievraag aan: "En vind je
Curaçao veranderd?"
Op eksamens worden vragen gesteld, die meer bedenktijd vragen. Ja natuurlijk vind ik Curaçao veranderd; mag dat na bijna negen jaar
weggeweest? Maar dan komt onveranderlijk vraag twee: "Is Curaçao beter of slechter geworden?" Daar weet ik eigenlijk geen raad mee. Ik ben op vakantie en dan vind je alles
prachtig; zelfs een telefoon dié het niet doet of het licht dat uitvalt. Herinneringen zijn nu eenmaal net zuurtjes, waarvan je de smaak herkent en waarop je vervolgens zo lang
mogelijk blijft sabbelen.
Al die nieuwe asfaltwegen, prachtig hoor, maar toch een beetje heimwee naar die oude weg naar Knipbaai, waar je net op het moment dat je in slaap
dreigde te sukkelen via een enorme dreun met je kop tegen het autodak weer wakker schrok.
Waar ter wereld vind je tegenwoordig nog dit soort wegen met ingebouwde
veiligheidsvoorzieningen voor sluimerende chauffeurs?
Aan de nieuwe afkortingen op Curaçao is het ook even wennen. Nederlandse afkortingen bestaan alleen uit medeklinkers
en daar is geen touw aanvast te knopen; dat is ook niet de bedoeling.
In de Antilliaanse afkortingen zitten ook klinkers. Er ontstaan dan woorden die bepaalde gedachten oproepen.
"Sitek" doet me denken aan een amateur voetbalclub en "Kodela" roept gedachten op aan een of andere luxe hotelgroep. Na een paar dagen kom je er dan achter, dat dit niet
helemaal klopt.
Wat is er trouwens met de Curaçaose eetcultuur aan de hand?
Heeft de vakbond van moeders een staking voor onbepaalde duur uitgeroepen?
Bestaat er een importstop op kookgerei? Waar komen al die eethuizen vandaan? Wat doet een "Golden Greek" op Curaçao? Is er in het centrum van Athene nu ook ruimte vrij
gemaakt voor Jan Christiaan van Westpunt. Salinja, dat enigszins dorre autobolwerk van vroeger, is één groot wegrestaurant geworden.
Sinds ik aan de ijscoboer in
ons dorp heb verteld, dat je op Curaçao op een doodgewone maandagavond tegen twaalf uur een volgnummer moet trekken voor twee bolletjes ijs, kijkt hij me zeer glazig aan telkens als
hij me ziet; een grotere leugenaar is hij nog nooit tegengekomen.
Voor dat "Love Ice" hadden ze me trouwens moeten waarschuwen. Toen ik dat bord voor het eerst zag
vlak bij Campo vond ik de naam een grote vondst. Later toen ik het op andere plaatsen steeds maar weer tegen kwam, werd de relatie Campo -"love Ice'" iets minder duidelijk.
De naam op dat bord bleef me echter bezighouden. Het kon niet anders, of het moest één ijsje zijn met veel bollen, veel kleuren en een zondig smaakje.
Op
Weg naar Westpunt, weer dat bord met "Love Ice" . Voet op de rem, nu moest het maar gebeuren: "een love-ice alstublieft." Of ijk het in een "sacu" wilde vroeg
de man achter de toonbank. Nee ik wilde geen "sacu", maar, een poperetchi, of desnoods een temptee; als het maar love ice was. Uiteindelijk lag er een zak ijsblokjes op mijn
achterbank. Even heb ik nog gedacht aan een misverstand. Maar nee het is veel erger.
Een of andere misvormde geest heeft het in zijn hoofd gehaald om een zak steriele ijsblokjes
"love ice" te noemen.
Pikken de vakbonden dit zomaar? Zijn hierover nog nooit vragen gesteld in de Eilandsraad?
MAKAMBA (3)
Ergens langs de weg haar Westpunt op de hoogte van Dokterstuin, staat een
knoekoehuisje. Als Makamba op bede vaart terug haar Curaçao schrik je daar welleven van. Dat knoekoehuisje staat daar niet zo maar, het is een minimuseumpje. Alleen zaken die
verdwijnen, of dreigen te verdwijnen worden museumstukken. Je mag ze niet meer gebruiken; alleen maar naar kijken.
Vooruitgang heet dat dan; maar pas op: sinds ze Holland
hebben volgestort met holle betonblokken is iedere Hollander weer op zoek naar de oude boerenwoning van vroeger. Ook de oude arbeiderswoningen staan weer hoog op de hitlijst. De Amsterdamse
Jordaan, de armenbuurt van zo 'n vijftig jaar geleden is snel op weg de thuisbasis te worden van de nieuwe Hollandse spijkerbroekelite. '
Eén ding is duidelijk:
De Curaçaose aannemers zijn in de afgelopen jaren een driftig werkend volkje geweest. Ik stam nog uit de tijd dat de toren van Hotel Plaza een Curaçaos wereldwonder was. Dat
wereldwonder heeft zich snel vermenigvuldigd. Vooral banken weten er raad mee. Waar komen trouwens al die banken met die vreemde namen vandaan? Zijn die in het kielzog van al die eethuisjes
op Curaçao neergestreken. En die betonkubussen met "trust-maatschappij" op de voorgevel? Is dat hetzelfde Amerikaanse kerkgenootschap, dat in de V.S. op alle munten
"in God we trust" heeft laten zetten?
Er is in het woongebeuren rond Mahaai een vreemde ontwikkeling aan de gang. De welstand van de bewoner wordt blijkbaar
gemeten naar het aantal bogen, dat het huis heeft. De houten shutters, die jarenlang de wind door lieten én de zon tegen hielden liggen ergens langs de noordkust. De glazen shutters
die volgden zijn ook al weer op hun retour. Een huis dat mee wil tellen moet nu ramen hebben. Veel en grote ramen en nog grotere glazen schuifdeuren. Daar wordt het huis wel lichter maar
niet koeler op. Daar heeft de techniek en de handel iets op gevonden: Ramen dicht, deuren dicht, airco aan. Dan wordt het huis een beetje killig. Koude voeten is ook niet alles. Dus tegels
eruit en vaste vloerbedekking erin. Niet te geloven: kamerbreed tapijt in de tropen. Het wachten is nu op het eerste airconditioned huis met centrale verwarming.
Al dat
traliewerk en al die honden, moet dat nou? Curaçao heeft een rijke hondentraditie, maar dat was het soort, dat zich beperkte tot schijnaanvallen op de postbode en de krantenbezorger.
De blafkolossen van nu zijn dit tijdperk reeds lang ontgroeid.
Ik ben niet bang voor een hond, maar ik voel me niet gelukkig als ik de baas bij het hek hoor roepen:
"Blijf even in de auto zitten", want hij is niet te vertrouwen. "Als ik dan ook nog zie, dat de baas er een ronde vrij worstelen voor nodig heeft om de verbinding tot stand
te brengen tussen hond en boom, drink ik de koffie liever in de auto.
Is Curaçao nu echt zo onveilig geworden, dat je op iedere hoek van de straat een bewakingsman moet
zien staan. Als je op een gewone doordeweekse middag bij het Hilton Hotel komt lijkt het wel of er een staatsgreep op hande is; zoveel van die stoer geüniformeerde padvinders lopen
daar rond. Wanneer je met Hollandse ogen de Curaçaose politieberichten leest, doet deze verhoogde staat van paraatheid een beetje overtrokken aan. Voor een gestolen videorecorder
trekt een Hollandse krant geen blik drukinkt open. Die stuurt pas een verslaggever op pad als de slachtoffers in rijen van drie op straat gedrapeerd liggen.
Vier weken heb ik op
Curaçao rond gezworven; niets aan de hand. Terug in Holland één dag naar Amsterdam en mijn portemonnee wordt gerold.
In het politierapport was ik nummer
12481 en dat betreft alleen de gevallen van straatroof van dit jaar in Amsterdam.
Een dagje Amsterdam wordt dus voortaan: tralies voor de broekzak en één
pinkenees in de binnenzak
MABAMBA (4)
Op
Curaçao heet het "Ban Topa", in Holland noemen ze het "Braderie". Ze hebben beide tot doel wat leven in de brouwerij en in de toeristenindustrie te brengen.
Daarmee houdt de overeenkomst dan op. Het verschil in feestgedruis tussen een Ban Topa en een Braderie is duidelijk te horen als je de twee woorden hardop achter elkaar uitspreekt. Zo'n
Braderie is een nogal zwaarmoedig Hollands volksfeest, waar de mensen elkaar niet ontmoeten, maar achter elkaar langs de kraampjes schuifelen op zoek naar een "koopje". Met als
toppunt van frivoliteit een draaiorgel op de hoek van de straat. Tegen deze grijze Hollandse achtergrond is de Ban Topa één grote orgie van geluid, kleur en mooie vrouwen.
Antilliaanse vrouwen zijn niet alleen mooi, zij durven zich ook nog te versieren met kralen, levensgrote oorbellen en zelfs met krulspelden. Een Curaçaose vrouw, die met een hoofd
vol krulspelden door de stad paradeert, roept het beeld op van een vrouw op weg naar een feest. Haar Hollandse lotgenote met krulspelden is typisch een, vrouw voor wie het feest al lang
voorbij is.
Zelfs de jeugd gaat kleurloos door het grijze Hollandse bestaan. Jongens in sombere jassen op donkere broeken. Bij de meisjes is grootmoeders tijd in de mode en dat
is helemaal om te huilen. Hollandse grootmoeders waren dankzij hun Calvinistische afkomst een toonbeeld van kleurloze ingetogenheid. Dat zie je nu op achttienjarige leeftijd door de stad
lopen. Niet alleen kleurloos, maar nog erger, ook vormloos: Alle vrouwelijke vormen verpakt in de jurk waarmee grootmoeder ter kerke ging, Het mag dan waar zijn, dat een vrouw des te
aantrekkelijker is naarmate zij iets te raden over laat, als zij alles te raden over laat ga je wanhopen en je gaat je afvragen of er nog wel iets te raden valt....
Daarom moet
de Ban Topa blijven, al was het alleen maar om een makamba op bedevaart nog eens een blik te gunnen in die wonderlijke etalage die Curaçao heet. Het is dan een hele verademing, dat
je zo maar mag schrijven, dat Antilliaanse vrouwen mooi zijn. In het Holland van vandaag, dat er trots op gaat dat alles mag, bestaat nog één groot taboe: Je mag niet zeggen
of schrijven, dat vrouwen mooi zijn. Een man, die zich hieraan bezondigt, wordt onmiddellijk door feministen of belendende actiegroepen aan de schandpaal geslagen als een verwerpelijk wezen
met een ongeneeslijke seksuele afwijking. Dat zelfde taboe verhindert echter niet, dat het zo langzamerhand mode is geworden, dat mannen elkaar "beeldschoon" vinden en dat ook nog
eens luidkeels verkondigen. Dat is nu iets, dat ik met de beste wil van de wereld niet uit mijn pen geknepen kan krijgen als ik Antilliaanse mannen wil beschrijven. Natuurlijk, er liepen
ook mannen op dé Ban Topa. Zij liepen daar man te zijn en uit ervaring weet ik, dat dit een dagvullende bezigheid kan zijn.
Als we het dan toch over mooie mannen willen
hebben, moeten we naar het oudemannenhuis op Santa Rosa. Daar op de patio zie je meer écht Curaçaose kunstwerken, dan in het Curaçaos museum. Een gids is niet nodig; de
kunstwerken vertellen hun eigen verhaal.
MAKAMBA (5)
Is het leven op Curaçao echt zo duur, of lijkt het maar zo? Het mag waar zijn, dat een pot pindakaas duurder is dan in Holland, zeker
als je de Antilliaanse guldens ook nog eens gaat vertalen in Nederlandse guldens. Toiletpapier zal ook wel duurder zijn en dan zwijgen we nog maar over de prijs van de diepvriesspinazie.
Maar wat krijg je voor die paar dubbeltjes meer op de pindakaas: de zon. Je moet jarenlang van Curaçao zijn verbannen om dat te kunnen waarderen. In Holland hadden we deze
zomer toevallig ook zon. Een zon zonder passaatsausje en dat is al heel iets anders. Het onbetaalbare aan de Antilliaanse zon is het feit, dat je zo fantastisch in de schaduw kan zitten.
In Holland kan dat niet. Als daar de zon schijnt moet je er in, samen met al die andere 14 miljoen Hollanders plus nog eens een paar busladingen Duitsers. Naar het strand of naar
een andere waterplaats, waar het bloedheet is en dan moet alles uit.
Denk hierbij niet vol wellust, dat het Hollandse strand van horizon tot horizon een levensgrote pagina
Playboy is. Verre van dat; aan het strand doet iedereen alles uit; ook de mannen en vrouwen, die zich de hele winter door hebben volgestopt met patat, frikadellen en t.v.-hapjes. Wat een
erotische oppepper had kunnen zijn, wordt dan al gauw een strandbreed voorbehoedmiddel.
Toiletpapier duur? Leg het prijskaartje eens naast de diepblauwe luchten en het
glasheldere water op de ansichtkaarten, die 's winters vol leedvermaak naar Holland worden gestuurd. Voor dat zelfde blauw trekken duizenden Hollanders tijdens hun vakantie in gesloten
colonne naar Zuid-Frankrijk en Spanje. Schouder aan schouder met Fransen, Spanjaarden, Duitsers en Engelsen laten zij zich in de Middellandse Zee zakken. Die is dan ook wel mooi blauw, maar
zit zo vol afgewerkte chemicaliën, dat je er tegelijkertijd je filmrolletje in kan ontwikkelen. De prijs van de pindakaas ligt in het warme zuiden dan ook nog eens ver boven het
landelijke gemiddelde. Geen zegels plakken of waardebonnen inleveren voor het Antilliaanse blauw, maar wel milieubelasting betalen voor het Hollandse grijs. Als je in Holland de w.c.
doortrekt, brengt dit automatisch met zich mee, dat je jaarlijks belastingpenningen betaalt aan de uitwaterende sluizen van het Hoogheemraadschap Rijnland of een andere instantie met een
nog langere naam. Wie klaagt er dan nog over de prijs van het toiletpapier op Curaçao ?
Een paar dubbeltjes meer voor de diepvriesspinazie, mag dat, op een eiland,
waar je gratis een duik kan nemen in het bruisende leven van een "Ban Topa". Onvoorstelbaar in het beschaafde Holland, waar ieder massaal feestelijk gebeuren wordt opgeluisterd
met het ingooien van etalageruiten, het omvergooien van auto's en het uit de grond rukken van verkeersborden. Zolang er geen slachtoffers vallen spreekt de politie van een feest zonder
noemenswaardige problemen. Curaçao duur? Kom nou, het leven bestaat uit meer dan pindakaas, toiletpapier en diepvriesspinazie.
Waar kiezen we voor: Een droge pan dushi in
de zon of een broodje ham in de regen?
MAKAMBA (6)
Is er
misschien iemand, die weet waar mevrouw Wijnie Jabaay is? Na haar bezoek van de Nederlandse Antillen in augustus heeft niemand meer iets van haar gehoord. Ze zal toch niet kwijt zijn?
De eerste avond in Punda was het me al duidelijk, dat Curaçao hoog bezoek had. De schipbrug verlicht, de Koningin Emmabrug in feestverlichting; uit ervaring wist ik, dat
zoiets alleen maar kon betekenen, dat er een bezoeker was in de orde van grootte van een staatshoofd. Ik heb nog een tijdje op de hoek van de Breedestraat gestaan in afwachting van een
mogelijke rijtoer door verlicht Willemstad, maar die ging blijkbaar niet door.
Zo moest ik tot de volgende dag wachten om er achter te komen, wie die hoge bezoeker
eigenlijk was. Maar toen stond het dan ook in alle kranten: Mevrouw Wijnie Jabaay, lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal was op een soort statiebezoek in de Nederlandse Antillen.
Daar kijk je dan wel even van op; Wijnie Jabaay, lid van onze eigen Tweede Kamer? Nooit gezien en nooit van gehoord.
En dan te bedenken, dat ik een trouwe kijker ben van
“Den Haag Vandaag” een Hollandse televisieserie, net zoiets als Dallas: maar dan in het echt. “Den Haag Vandaag” heeft alleen veel meer afleveringen.
Bijna
iedere dag één en heel spannend. Daar zie je dan hoe een minister staat te praten tegen een zaal lege stoelen. Ze zeggen, dat de Nederlandse Tweede Kamer 150 leden heeft, maar
die moeten dan wel een heel teruggetrokken leven leiden. In de vergaderzaal, zitten er hooguit een stuk of vijf naar die minister te luisteren. De overige zitten in de koffiekamer; omdat
daar maar 145 stoelen zijn, moeten er altijd vijf leden van de Tweede Kamer in de vergaderzaal op hun beurt wachten.
Daar zal het dan aan liggen, dat ik nog nooit van Wijnie
Jabaay gehoord heb. Na haar bezoek aan de Nederlandse Antillen zal je me dat niet meer horen zeggen. Iedere dag breeduit in de krant, dat haalt in Holland de Minister President niet
eens.
Met pakkende uitspraken als "Ik heb mijn reis zelf betaald”. Voor een modale staatsburger een normale zaak, maar vooreen, lid van de Tweede Kamer zo'n
uitzonderlijk gegeven, dat het in de krant moet. De prijs van haar ticket viel blijkbaar nogal tegen, want ze zou terug in Den Haag die hoge K.L.M, tarieven wel eens even flink aanpakken.
Ook al het onrecht, dat ze op Bonaire was tegengekomen zou ze op rijksniveau wel eens even regelen en die kwestie, rond het hospitaal op St. Eustatius zou de Nederlandse regering wel eens
aan het wankelen kunnen brengen.
De enige kwestie, die ze heel omzichtig behandelde, was de onafhankelijkheid van de Nederlandse Antillen. Een vreemde zaak, want dat is nu
net het enige, waarover haar clubgenoten in Holland zich kunnen opwinden. Die krijg je al de straat op als er gedemonstreerd moet worden voor de onafhankelijkheid van
Terschelling.....'
Blijft de vraag: Waar is mevrouw Wijnie Jabaay: Ze is teruggegaan naar Holland; het stond in de krant en ze heeft haar retourbiljet zelf betaald;
daar heeft ze dus zeker gebruik van gemaakt.
Dan moet ze toch ook al weer een maand in Den Haag zijn. Niets gezien, niets van gehoord. Geen vragen aan de minister, geen
interpellatie en zelfs geen dreigende kabinetscrisis.
Wat steekt hierachter? Een politiek spel? Zou ze misschien aan het einde van het jaar in aanmerking willen komen voor de
Willem de Zwijgerprijs?
MAKAMBA (7)
Je zal maar een
makamba zijn met een staat van dienst van zwart tot grijs haar en toch nog steeds me:t de vraag worstelen: een makamba, wat is dat eigenlijk? Antilliaan? Hollander? of iets ertussen?
Een Hollander leeft vandaag met het oog op later. Dat is geloof ik het grote verschil tussen een Hollander en een Antilliaan. De toekomst moet verzekerd zijn; daaraan wordt
eventueel het leven van vandaag opgeofferd.
Een Antilliaan leeft vandaag uitsluitend om het vandaag prettig hebben; morgen ziet hij wel verder. Als je dat nu maar dapper iedere
dag volhoudt is dat natuurlijk ook een manier om de toekomst te overwinnen. Naar Europese maatstaven zal dat dan wel minder gunstig zijn voor 's lands economie, maar het leeft wel
prettig.
Nu kan je in Nederland moeilijk op zijn Antilliaans leven. Om die verderfelijke gedachte uit de Hollandse binnenhuiscultuur te weren, zijn de jaargetijden
uitgevonden. Of je wil of niet, je moet 's zomers wel rekening houden met de ellende van de komende winter. Die winter kan je moreel slechts overleven door plannen te maken voor de
komende zomer.
Tussen die twee werelden leeft de makamba. Hij is geen Antilliaan, maar evenmin een Hollander. Een wezen zonder vaderland; een soort volkenrechtelijke
eunuch.
Je kan foenchi eten; Papiamento spreken - goed laten de klemtonen dan met daar vallen waar ze niet thuis horen-; je kan de tambu dansen of op de publieke tribune
gaan zitten tijdens een Statenvergadering: Je blijft een makamba.
Het is me nooit helemaal duidelijk geworden, hoe een Antilliaan tegen een makamba aankijkt. Betekent het
woord "makamba" in de Antilliaanse samenleving iets anders dan het woord "mof" in Nederland tijdens de Duitse bezetting?
Makaba geen scheldwoord? Maar als een
Antilliaan er behoefte aan heeft om een Hollander met een complimentje te versieren heet het: "maar jij bent geen makamba". Een Antilliaan in groepsverband ten opzichte van de
andere: leden van de groep min of meer verplicht om antimakamba te zijn. In ontmoetingen van man tot man loopt het weer anders. Als het gesprek lekker loopt ben je voor je het weet geen
makamba meer. Gaat het gesprek de stroeve kant op en dreigt er een verschil van mening dan hoor je al even snel: "maar jij bent een makamba; jij begrijpt ons niet".
Politieke partijen zijn op dit punt niet veel duidelijker. Een verkiezingscampagne die een beetje makamba-onvriendelijk is, doet het wel bij de kiezers. Een politicus is echter ook weer
niet te beroerd om na de verkiezingen te verklaren: "maar we hebben de makamba's nog nodig".
Een ding is duidelijk. Een makamba is geen Antilliaan en zal dit ook
nooit worden. Dat zal wel een van de meestal niet uitgesproken redenen zijn waarom een makamba op een gegeven moment zegt: "kom, ik ga maar weer eens weg". Om er dan in Nederland
achter te komen, dat hij ook daar een makamba blijft. Een Hollander is hij niet meer en wil dit waarschijnlijk ook niet meer worden.
Wat over blijft is een soort zwerfdier.
Daarover moet een makamba niet zeuren; hij heeft er zelf voor gekozen. En ook zwerfkatten kunnen een heel plezierig bestaan leiden.
MAKAMBA (8)
Het moet heel lang geleden zijn, maar ik heb jaren lang in de heilige overtuiging
geleefd, dat de koningin bepaalde, wat het volk mocht -niet mocht- en moest doen. Vandaar mijn wantrouwen tegen koninklijke rijtoeren in gouden koetsen of iets eenvoudiger paardenmateriaal.
Het "kleintjes mogen op de eerste rij staan" hoefde van mij niet zo nodig. Zo'n rijtoer zag ik als een koninklijke inspectie van de onderdanen: haren gekamd? schoenen
gepoetst? schone nagels? Ik voelde me nooit zo gerust en had bovendien slechte ervaringen met de jaarlijkse intocht van sinterklaas. Die had vanaf zijn paard toch ook maar mooi even gezien,
dat mijn nagels niet brandschoon waren. Tijdens zijn huisbezoek, veertien dagen later begon hij daar behoorlijk over te zeuren.
Naarmate de leerplichtwet meer greep op mij
kreeg, werd deze koninklijke illusie vager. Haar rol werd overgenomen door regering en parlement en uiteindelijk viel dan tijdens de schoolloopbaan de uitspraak: Nederland is een
democratie. Dat ziet er op papier gezond uit, maar blijkt ook een illusie. De koningin plus het Haagse circuit zijn een administratieve macht, waar een Hollander naar behoefte al dan niet
lak aan heeft. De feitelijke heerser over de Hollanders is "men" een dictatoriale autoriteit, waaraan geen Hollander zich durft te onttrekken. Alles wat een Hollander doet of laat
wordt bepaald door de gedachte: wat zal "men" ervan denken afzeggen.
"Men" is een alomtegenwoordige geestverschijning; nooit zichtbaar, maar altijd in
de directe omgeving aanwezig. De kritische blik van "men" ligt stevig verankerd in de historie van het Nederlandse volk.
In het niet eens zo grijze verleden was men
pas een aanvaard lid van de Hollandse gemeenschap, als men 's zaterdags in bad ging, 's maandags de schone was buiten had hangen en vrijdags het huis een grote beurt gaf. Van
jongelui werd verwacht dat zij na twee jaar verkering gingen trouwen en een ordentelijk huishouden op poten zetten. Met een encyclopedie, in de boekenkast en de Katholieke Illustratie op de
salontafel, 's Zondags een verplichte wandeling met vrouw en kroost in de nette kleren. De mannen spraken over politiek en de vrouwen over de opvoeding van de kinderen. Alles wat zich
onder de navel afspeelde was niet bespreekbaar. Zondigen tegen de ongeschreven regels was slechts toegestaan, zolang "men" het maar niet merkte.
Een nogal benauwende
manier van leven waaraan omstreeks 1960 een einde kwam. Onder leiding van de televisie werd Holland progressief en zette alle taboes overboord. Nu de stofwolken van de revolutie zijn
opgetrokken blijkt er eigenlijk niet zoveel veranderd. "Men " is nog even kritisch aanwezig als in het verleden. Om tot een volwaardig lid van de nieuwe progressieve samenleving
gerekend te worden is een verschoten spijkerpak met geitenwollen sokken een absoluut vereiste. Trouwen is burgerlijk, dus gaan we samenwonen met de verzamelde werken van Jan Wolkers op de
boekenplank -en op de vloer achteloos, maar wel duidelijk zichtbaar, een tijdschrift van een actiecomité van een heel ver land.
Een abonnement op de Telegraaf kan
niet; die kopen we los en smokkelen we ongezien het huis binnen. Een gesprek, dat handelt over alle variaties die zich onder de navel afspelen doet het wel. Hierbij niet vergeten om
uitsluitend die woorden te gebruiken, waarvoor we vroeger van school werden gestuurd.
Een leuk televisieprogramma kan weer niet. Indien men hiertegen wil zondigen, dan eerst de
gordijnen dicht,- want half progressief Nederland controleert de andere progressieve helft om te controleren of men wel progressief genoeg leeft.
In Holland mag alles? Vergeet
het maar; er mag eigenlijk niets en als het mag moet het.
MAKAMBA (9)
Het is erg mistig in Holland: zou het daardoor komen dat de samenleving de laatste tijd nogal nevelig in elkaar zit? Ambtenaren 3 ½
pct. minder in het loonzakje of toch weer niet; stakingen, stiptheidsacties, prikacties. Vakbondsleiders, die' roepen: "de beuk erin" en collega's die boos
terugroepen?' "niets daarvan, want dan krijgen we een burgeroorlog".
De nevelige situatie is ontstaan, omdat de ambtenaren 3 ½ pct. van hun salaris moeten
inleveren. Dacht ik in mijn argeloosheid, dat zoiets eenvoudig uit te rekenen is via een salarisstrookje en een pocketcalculator. Helemaal mis; 3 ½ pct. op een salarisstrookje. Het
laatste stukje vertrouwen in het rekenonderwijs is mij inmiddels ontnomen door onze bloedeigen premier Lubbers. Die komt op een avond via de televisie vertellen, dat hij garandeert, dat de
ambtenaren in januari hetzelfde bedrag op hun girorekening zullen ontvangen als in december. Hij is nog niet thuis of een boze vakbondsleider weet via die zelfde televisie ie vertellen, dat
de heer Lubbers de ambtenaren voor de gek houdt, want als ze in januari evenveel krijgen als in december, hebben ze wel mooi 3½ pct. ingeleverd. Zelfs mijn pocketcalculator weet hier
geen raad mee en springt op "tilt".
Volgens de krant zit het zo: de ambtenaren zullen in januari 3 ½ pct. minder meer krijgen. Het wordt steeds mistiger om mij
heen.
In die dichte mist gaan de ambtenaren tot actie over. Wie dan verwacht, dat in Den Haag de hele ambtelijke mallemolen "'plat" gaat, zit weer fout. De Haagse
stropdasambtenaren, blijven gewoon actief achter hun bureau. De barricaden worden beklommen door strijders, die we nauwelijks als ambtenaar herkennen: de postbodes, de treinmensen en de
vuilnisophalers. Stakingen en prikacties kan ik nog volgen, maar bij. stiptheidsacties wordt het weer goed dampig: Zodra de spoorwegmensen een stiptheidsacties beginnen en dus alles
doen zoals het in de voorschriften staat, wordt het hele treinverkeer één grote warboel. De Nederlandse Spoorwegen kunnen blijkbaar alleen naar behoren functioneren als de
spoormensen de voorschriften aan hun laars lappen; van die voorschriften deugt dus ook niets.
Zoals gebruikelijk bij een staking in Holland zijn de actievoerders ook solidair.
Deze keer met de werklozen en de andere slachtoffers van de welvaart, die ook 3 ½ pct. moeten inleveren. Aan die solidariteit moet je niet te zwaar tillen; die is alleen bedoeld voor
de etalage.
Een paar weken geleden stelden de onderwijsvakbonden aan hun leden voor om 10 pct. korter te gaan werken uit solidariteit met het leger werkloze collega's, die
ook wel eens aan de school zouden willen ruiken. Een enorme miskleun; als een oneerbaar voorstel is het plan onder het gras gespit.
Dwars door alle misstanden heen, is me de
laatste weken één ding duidelijk geworden: Hollanders zijn uitsluitend solidair met de slachtoffers van het onrecht in zeer verre landen. Ze zijn dan onmiddellijk bereid om in
een telegram hun solidariteit te betuigen. Meer dan de kosten van een telegram willen ze voor hun solidariteit echter niet betalen.
MAKAMBA (10)
Dit noemen ze dan de tijd van de lange gezellige winteravonden. Lang zijn ze in ieder
geval wel. 's Middags zo om een uur of vijf wordt het donker en dat blijft zo tot de volgende ochtend rond negen uur. Dan mag je nog hopen, dat het een heldere dag wordt, want als het
weer een beetje tegen zit, blijft de lamp de hele dag aan.
In dit jaargetijde zijn er ontelbare Hollanders, die onmogelijk kunnen zeggen hoe hun huis en haard, vrouw en
kinderen er bij daglicht uit zien. Het zijn de stakkers, die in het donker huis en kroost verlaten en die ook weer in het donker op hun gezinsbasis terugkeren. De uren daartussen hebben zij
aan hun en onze welvaart zitten ploeteren.
Buiten is het in deze tijd van het jaar een sombere kleurloze toestand, die alleen geschikt is als achtergrond voor een
begrafenisstoet. De bomen zijn kaal, de straten zijn grijs - kunnen ze dat asfalt niet eens een kleurtje geven? -met aan weerszijden huizen in betonkleur of een vaalbruine baksteenkleur.
Een donkergroene voordeur doet hierbij al heel frivool aan.
In dit begrafenisdecor bewegen zich de Hollanders in donkerblauwe, donkerbruine, grijze of beige jassen. Met hoeden
en petten in dezelfde kleurloze kleuren. Als je een fel gekleurde jas of pet door de stad ziet schuiven, kun je er donder op zeggen, dat er een Surinamer in of onder loopt. Daar kunnen
Hollanders zich dan vreselijk boos over maken. Zo 'n gekleurde jas of pet is in hun ogen een regelrechte aanslag op het algemeen fatsoen en de openbare orde.
Boven deze
grijze textielmassa's de gezichten: echte Hollandse gezichten, ernstig met een beetje grimmige trekken. Een soort ingebouwd af weermiddel tegen de snotterige motregen, die als een natte
dweil uit de hemel zakt.
Dit zal er dan ook wel de oorzaak van zijn, dat Hollanders altijd met een enigszins gebogen hoofd door de straten snellen, alsof ze zo uit de
biechtstoel ontsnapt zijn.
Het Nederlandse buitenleven is grijs, saai en somber; binnen is het niet veel beter. Je zou mogen veronderstellen, dat een Hollander kleuren in huis
haalt, omdat hij er buiten zo karig mee bedeeld is. Vergeet het maar: het gemiddelde Hollandse binnenhuistafereel is even kleurloos als het buitengebeuren.
Het zijn nog steeds
de pluche stoelen en een beschaafd nietszeggend behangetje tegen de muur, die in de meeste huiskamers de dienst uit maken. En dan niet te vergeten de schemerlamp. Daarmee maak je een lange
winteravond pas echt gezellig. Een schemerlamp wil zeggen: een peer van 40 watt -meer niet, want dan wordt de elektriciteitsrekening te hoog - Om die schamele peer wordt dan een enorme kap
bevestigd
van een materiaal, dat zo weinig mogelijk licht doorlaat, want een lamp die te veel licht geeft is niet beschaafd en niet gezellig. En dan maar gezellig schemeren.
Als je bij dat licht probeert te lezen vallen na een half uur je ogen spontaan uit hun kassen.
Het is ook helemaal niet de bedoeling dat je leest. Naar oer-Hollandse
traditie is een lange winteravond pas gezellig als je naar de televisie kijkt en eet en drinkt; vooral veel eet en veel drinkt.
MAKAMBA (11)
Die nieuwjaarskaarten uit Holland, met die met sneeuw bedekte kerkjes, molens en andere
folklorische toestanden. De kaarten die met een overdaad aan wit het nieuwe jaar, een iets vrediger dimensie moeten geven en die ook weer dit jaar bij duizenden tot ver buiten de grenzen
zijn verspreid, die kaarten zijn allemaal leugens. Sinds mensenheugenis is er in Holland geen vlok sneeuw meer gevallen op of om de feestdagen. Een groot deel van de autochtone Hollanders
kent met sneeuw bedekte kerkjes en molens ook alleen maar van de nieuwjaarskaarten.
Valt er toevallig eens een laagje sneeuw, dan worden er wagonladingen pekel en andere
bestrijdingsmiddelen over dit nieuwjaarskaartentafereel uitgestrooid, waardoor de witte onschuld wordt omgezet in een vieze donkerbruine moddermassa. De echte winters, waar de 65-plussers
nu nog met glinster oogjes over spreken zijn verleden tijd. Geen barre schaatstochten meer over eindeloze watervlakten inclusief wat bevroren ledematen, De echte Hollandse winters zijn
bijgezet in de geschiedenisboeken naast Alva, de Beeldenstorm en andere natuurrampen, die Holland in de afgelopen eeuwen heeft doorstaan. Dat verklaart dan ook de malaise in de Nederlandse
textielindustrie; wat moet je met een winterjas en wollen wanten als het geen echte winter wordt.
Waarmee ik maar wil zeggen, dat het weer niet het ergste is dat je in Holland
kan overkomen. Het weerbericht, dat dagelijks via kranten, radio en televisie over de Hollandse hoofden wordt uitgestort, is veel erger. Omdat het weer in Holland domweg niet te voorspellen
is, staat er zelfs bij de meest gunstige weeromstandigheden wel een zinnetje bij in de geest van: kans op hier of daar een plaatselijke bui.
Als je jaar in jaar uit, iedere dag
weer, via de kranten de mensen waarschuwt voor de mogelijkheid van een plaatselijk onheil, dan gaat dit op den duur als een vorm van hersenspoeling werken. Het karakter en het humeur van
een Hollander wordt volkomen beheerst door de mogelijkheid van een plaatselijke bui. Het weerbericht maakt de Hollanders tot een nogal somber vooruitziend ras en dat blijft niet beperkt tot
het weer.
Zelfs als het goed gaat kijken ze bezorgd naar de dag van morgen, want dan zal het wel weer helemaal mis gaan.
Als het minder goed gaat leven zij in
de overtuiging, dat het morgen ook wel zo zal zijn. En als het weerbericht bij uitzondering eens geen plaatselijk bui voorspelt, gaat men er van uit, dat de weersvoorspelling wel fout zal
zijn. Een Hollander wil domweg niet geloven,dat de zon morgen ook kan schijnen.
MAKAMBA (12)
Aan de verplichte goede voornemens bij de aanvang van het nieuwe jaar begin ik niet meer. Daar heb ik me lang geleden voor het laatst aan
bezondigd en er mooi een verslaving aan over gehouden.
Het is allemaal op Curaçao begonnen op 1 januari 1970. Omdat mijn overhemden zich steeds strakker om de
buikpartij spanden, omdat de broekriem steeds maar weer een gaatje verder moest en omdat de minste lichamelijke inspanning mij veranderde in een hijgend hert, kwam ik op die Nieuwjaarsdag
tot het niet zo originele besluit: er moest meer beweging in mijn leven komen. Zo'n besluit had ik al vele malen eerder genomen en het was altijd weer vanzelf overgegaan.
Het lot wilde, dat op die zelfde eerste januari een opgetogen collega kwam vertellen, dat hij vijftig racefietsen uit Holland had laten komen. Waarvoor hij dat had gedaan is mij nog steeds
een raadsel en hem waarschijnlijk ook, maar het was een handige jongen en voor ik het wist had ik een racefiets van hem gekocht.
De ritjes op Curaçao waren vrij
onschuldig van aard: van de benzinepomp op Santa Rosa naar Koraal Tabak en weer terug. Net genoeg om na afloop als een dweil in een stoel op het terras neer te storten. Ik vond het nog
prettig ook en dat had natuurlijk al een waarschuwing moeten zijn.
De fiets ging mee naar Holland. Aangemoedigd door enthousiaste krantenartikelen, waarin het fietsen werd
aangemoedigd als een oppepper voor hart en bloedvaten, fietste ik iedere dag fluitend door de duinen. Bovendien bleek het oog nog goed te zijn voor de overzadigde vetzuren in je lichaam.
Die krijg je of die raak je juist kwijt; dat is me eigenlijk nooit zo duidelijk geworden.
Het werd herfst; het weer werd guur; de fiets bleef binnen en ik ook. Na enkele dagen
manifesteerden zich de eerste ontwenningsverschijnselen: een opgeblazen gevoel, bibberende kuitspieren, gespannen dijbeenspieren en trillende neusvleugels. De enige manier om mij van dit
lichamelijke onbehagen te bevrijden, was een ritje op de fiets. Toen het weer zo beroerd werd, dat zelfs de hond om een paraplu vroeg als hij uitgelaten moest worden, verscheen er een
hometrainer in de garage, om in mijn dagelijkse dosis trapgenot te voorzien.
Het werd lente en de verslaving woedde voort. De dagelijkse dosis werd steeds groter. Ritjes van 20
kilometer liepen op tot bijna touretappes van 50 kilometer en langer. De fiets moest mee op vakantie naar Frankrijk, waar ik mijzelf tegen bergen op heb zien fietsen en aan de andere
kant met dichtgeknepen remmen en ogen weer naar beneden heb zien suizen. Een mens kan diep vallen!
Fietsverslaving blijft niet beperkt tot wat lichamelijk ongemak; het
geestelijke lijden weegt veel zwaarder. Het doet pijn als je, gebogen over je racestuur met de blik op oneindig, wordt ingehaald door een echte wielrenner in de bloei van zijn leven. De
pijn is niet te beschrijven als uit een zijstraat een schooljongen komt aanzeilen op een doodgewone huis- tuin- en keukenfiets. Zo'n klein sadistje blijft even achter je rijden om je
dan met een uiterste krachtinspanning voorbij te schieten onder het slaken van kreten als: "Hé Zoetemelk". Bij de volgende zijstraat is hij dan weer verdwenen, maar de pijn
blijft.
Is er redding mogelijk voor fietsverslaafden? Misschien: nu het gemeentebestuur van Amsterdam gratis heroïne gaat verschaffen aan heroïneverslaafden, kom
ik waarschijnlijk ook in aanmerking voor een nieuwe fiets. En met mijn onverzadigde vetzuren zit het natuurlijk wel goed. Dat is mooi meegenomen!
MAKAMBA (13)
Een hond in Holland is ook leuk. Op Curaçao hadden wij er
twee. Zolang je ze te eten gaf, -en dat deden we vrij regelmatig-, had je er geen kind aan. Hun activiteiten beperkten zich tot de dagelijkse schijnaanvallen op de postbode en de
krantenbezorger. Hoewel ze veel korter op Curaçao woonden dan wij; hoewel zij het Papiamento slecht beheersten en hoewel ze het vertikten om foenchi te eten, waren zij toch de enige
echte “joe korsov” in de familie. Omdat je van honden niet kan verwachten, dat zij zich aan weten te passen aan het Hollandse gedragspatroon, -het is voor mensen al bijna een
ondoenlijke zaak-, hebben wij ze met pijn in het hart en een brok in de keel achter gelaten.
Nadat wij ettelijke maanden in Holland hadden doorstaan, meenden we dat een hond het
enigszins grijze Hollandse bestaan wat meer kleur zou kunnen geven. Op naar het dierenasiel. Daar zitten tientallen honden van mensen, die na lang nadenken een hond hebben genomen en die na
nog langer nadenken hebben besloten om het beest toch maar weer weg te doen. Tientallen droevige ogen kijken je aan vanachter tralies. Een beeld dat de Hollandse actualiteiten zo graag op
de beeldbuis brengen, maar dan van mensen.
Onder het motte: hoe dommer de hond, hoe intelligenter lijkt zijn baas, werd het uiteindelijk een hond met bijna ontroerend dom
uiterlijk. De asielbeheerder wist niet of hij Sacha of Pacha heette. Achteraf geen enkel bezwaar, want het beest luistert naar geen enkele naam. Sacha blijkt een unieke hond: hij kan
helemaal niets en dat kom je niet vaak tegen in de hondenwereld.
Hij had het al ruim een jaar bij zijn vorige baas uitgehouden en volgens de boeken en de asielbeheerder was
hij daarom volkomen zindelijk. De eerste de beste nacht deed hij "het" beneden in de gang, waaruit blijkt, dat ook boeken en asielbeheerders zich kunnen vergissen. De zeven
volgende nachten deed hij "het" ook in de gang, hoewel hij overdag voldoende gelegenheid had om "het" buiten te doen. Volgens de geraadpleegde asielbeheerder kwam
dit, omdat de hond niet in de gaten had, dat de gang beneden bij het huis boven hoorde. Als we hem dit aan zijn verstand zouden kunnen brengen, zouden wij van alle sanitaire problemen
verlost zijn.
Of we hierin zijn geslaagd is niet helemaal duidelijk, maar na drie maanden was Sacha zover, dat hij "het" meestal buiten deed en meer kan je van een hond
met zo'n uiterlijk niet verwachten. Nu vereist zo'n resultaat een uitgekiende uitlaattechniek.
Een hond in Holland moet je uitlaten; dat is duidelijk, 's
ochtends 's middags en 's avonds en nog een paar keer daartussen. ’s Ochtends is dat meestal een wanhopige race tegen de klok, want het werk roept, maar daar heeft zo’n
hond natuurlijk geen boodschap aan. Als het ’s avondsrot weer is zou je de natuurlijke afvloeiingsregeling ook wel eens iets vlotter willen afhandelen dan bij een wolkenloze hemel,
maar verwacht ook op dit punt van een hond geen medewerking noch begrip.
Een hond uituiten is trouwens iets meer dan een straatje om en psst tegen een boom of hoep tegen de
stoep. Op de stoep mag "het" niet. Maakt hij aanstalten om "het" op de stoep te doen, dan wordt er onmiddellijk vanuit belendende percelen op de ramen getikt.
Begrijpelijk, maar je voelt je dan wel hoogst ongelukkig als je vervolgens een hond achter je aansleept met uitpuilende ogen van wanhoop en alle andere kenmerken van de hoogste nood. Op het
weiland om de hoek mag "het" maar breng dat een domme hond maar eens aan zijn verstand..... .
MAKAMBA (14)
Het zijn weer moeilijke tijden voor een makamba in Holland. Nu het rommelt in Suriname verschijnt tijdens iedere
nieuwsuitzending kolonel Desie Bouterse en de kaart van Suriname op de beeldbuis, als achtergrond voor enigszins warrige nieuwsflarden.
Het kan dan niet missen, dat je bijna
dagelijks een al dan niet vage kennis ontmoet, die hoognodig moet bevallen van een volzin als: "Nou je bent zeker wel blij dat je daar niet meer zit en dat je weer terug bent in
Holland". Als je hierop niet onmiddellijk enthousiast reageert, wil er nog wel iets volgen als: "Nou ja, het weer is hier ook niet alles: je zal het wel koud hebben.
Het weer is niet het ergste in Holland, maar als je van Curaçao komt mag je niet zeggen, dat je het niet koud hebt, want dan ben je een leugenaar, die zich groot probeert te houden.
Ze hebben het immers allemaal op de televisie gezien: in Paramaribo is het altijd bloedheet en als je daar vandaan komt, moet je het in Holland wel koud hebben.
Sinds de
Holland samenleving is gelardeerd met zo'n slordige 75.000 Surinamers weten ze alles van de Antillen. Het heeft geen zin om hier tegen in te brengen: "wij komen van Curaçao
en dat is heel iets anders dan Suriname". Dat is niet waar: ze hebben het allemaal zelf op de televisie gezien, Suriname en de Antillen staan op één kaart en dat is dus
hetzelfde. Aangezien de televisie-uitzendingen de ogen, de oren en het geweten van het Nederlandse volk zijn, is het een onbegonnen zaak om hier nog verder tegen in te gaan. Ik heb me er
bij neergelegd dat Curaçao een eiland is in de monding van de Suriname rivier; dan ben ik verder van dat gezeur af.
Over de andere eilanden hoef ik me niet druk te
maken, want daarvan kent men in Holland nauwelijks de namen: Bonaire is een tamelijk onbekend reisbureau, Aruba een lastig kind van een zekere mijnheer Croes en St. Maarten, Saba en St.
Eustatius zijn drie heiligen, die al jaren geleden van de kerkelijke kalender zijn afgevoerd.
Nu kan je de modale Hollander moeilijk kwalijk nemen, dat hij niets weet van de
Antillen noch van Suriname. Op school wordt aan die gebiedsdelen overzee niet meer aandacht geschonken dan aan Alaska. Maar ook de academisch gevormde Hollander weet niet hoe de Statuutvork
in de koninkrijkssteel zit. Het vermoeiende punt is echter dat de modale academicus meent, dat hij alles weet van de Antillen, zoals hij ook alles weet van El Salvador, Nicaragua en al die
andere landen, die hij nauwelijks in zijn Bosatlas weet te vinden. Blijf ik nog zitten met de hamvraag: "je bent zeker wel blij, dat je weer terug bent". Ik ben geen wandelende
treurwilg en in een land waar iedereen kankert op de regering, waar de ene helft vindt, dat de sociale uitkeringen te hoog zijn en dat de andere helft meent, dat ze veel te laag zijn, waar
iedereen meent, dat zijn buurman het beter heeft en dat als hoogst onrechtvaardig ervaart; in dat land kan ik eigenlijk niet zeggen: "ik ben niet blij, dat ik terug ben". Iets
dergelijks wordt beschouwd als een vorm van tropenkolder. Daar houden we het dus maar op.
MAKAMBA (15)
De jeugd van Obdam, een bescheiden nederzetting in de kop van Noord-Holland, laat niet met zich sollen. Jaren lang hebben zij
hun vrije tijd op gepaste wijze doorgebracht in hun jongerencentrum. Geen baldadigheden, geen uitspattingen, maar gewoon kaarten, tafeltennissen en biljarten tegen een achtergrond van
schuimende bierkragen.
Ook al niet goed. Vanuit hun eigen dorp en de nog kleinere dorpen in de omgeving kregen zij het verwijt naar het hoofd geslingerd, dat zij zich te
weinig "maatschappijkritisch" opstelden en dat zij zich niet “actiebewust" toonden. Twee negatieve eigenschappen, die in het Holland van vandaag tot de hoofdzonden
worden gerekend.
De Obdammer jeugd sloeg keihard terug. In het jongerencentrum werden kaarten, biljarten pingpongballen aan de kant gegooid. Er -werd driftig vergadert, met
als resultaat de oprichting van het "antikomkommer-comité". Een niet geringe prestatie in een land waar iedere inwoner al twee actiecomités tot zijn beschikking
heeft. De zaken werden onmiddellijk stevig aangepakt. In de gebruikelijke stencils werden de verschrikkelijke gevolgen opgesomd van het eten van deze augurk met hoogmoedswaanzin. Gewoon eng
om te lezen welke vreselijke ziekten je samen met deze superaugurken naar binnen werkt. Zoals het hoort werd er ook een antikomkommer discussieavond aangekondigd.
Paniek in
Obdam en wijde omgeving, waar de agrariërs zich op grote schaal bezig houden met de teelt van komkommers. Nog grotere paniek bij de komkommereters; en dat zijn er nog al wat in
Holland.
De komkommer is het volksvoedsel van het leger Hollanders, dat iedere avond via de televisie te horen krijgt, dat zij vanwege de afzakkende economie de broekriem
moeten aanhalen, maar die vanwege hun welvaartsbuikje er niet in slagen om de broekriem een gaatje strakker te krijgen. Deze mensen eten komkommers en andere rauwkost als brood; een beetje
enge gewoonte, waar konijnen zo'n vreemd wipneusje aan over gehouden hebben.
De antikomkommer discussieavond bleek in een landelijke behoefte te voorzien. Het
jongerencentrum, dat normaal niet meer dan 25 stamgasten binnen zijn muren had, zat stampvol.
Programma: discussie over de komkommer en het waarom van de antikomkommer-actie en
antikomkommer-activiteiten. De bezoekers konden prijzen winnen met het zo origineel mogelijk vernietigen van komkommers. Hieruit ontstond een nieuwe sport: het "komkommerdarten".
De deelnemers moeten hierbij met zo min mogelijk dartpijltjes een komkommer door midden gooien.
Op het hoogtepunt van de avond vroeg de voorzitter van het
antikomkommer-comité het woord. De brave boerenzoon vertelde enigszins beschaamd, dat hij zich doodgeschrokken was van de reacties op hun antikomkommer- actie. Het
antikomkommer-comité was slechts als een grap bedoeld geweest als antwoord op de verwijten uit hun omgeving. "Kijk, als we een forumavond houden over kernwapens of iets
dergelijks, komt er geen sterveling naar de discussieavond en we willen ook wel een volle tent hebben".
De zaal was doodstil. De activisten, die met de meest serieuze
bedoelingen naar Obdam waren gekomen, voelden zich genomen maar niet verslagen. De discussie over de komkommer ging door en werd zelfs feller. Aan het einde van de avond was het iedereen
duidelijk, dat de komkommer een zeer gevaarlijk volksvoedsel was. De komkommer moest toch een gagamaar worden.
Het actiecomité heeft dit allemaal niet meer gehoord.
Dat zat in een zijkamertje de baromzet te tellen.
MAKAMBA (16)
Omdat het zondag buiten ook niet alles was, bleef ik maar binnen. Je loopt dan van het ene raam naar het andere en hoopt, tegen beter weten
in, dat je nog ergens een streepje licht tussen de wolken door ziet glippen. Als na een paar uur de kleurloze buitenwereld alleen nog maar grijzer wordt, komt onherroepelijk het moment, dat
je de knop van de televisie indrukt. Een documentaire over de rendieren in Lapland is altijd nog een vrolijker gezicht, dan het Hollandse buitengebeuren op zo'n zondag.
Geen
documentaire over rendieren op de buis, maar de wereldkampioenschappen schaatsen voor vrouwen op de ijsbaan in Deventer. In een paar uur rijden drie Oost-Duitse meisjes de rest van de
wereld, inclusief Hollands Glorie, de klaagmuur in. Dat wordt dus vlaggen halfstok en klagen en zeuren in de maandagkranten.
De klap komt hard aan, want in het grauwe jaargetijde
is het schaatsen de nationale sport in Holland. Een opgeklopte volksmisleiding, die voortborduurt op het grijze verleden, toen Holland nog echte winters kende, waarin schaatshelden met de
ijspegels uit de neusgaten over de finish van de elfstedentocht strompelden. Die tijden zijn voorbij: De Hollandse winter zit vol verrassingen maar zander ijs. De schaatsers tollen nu in
vliesdunne flodderpakjes rond op kunstijsbanen. Als dit de entourage is voor een nationale sport, moet het ook mogelijk zijn om Curaçao tot centrum van de skisport te promoveren:
gewoon wat kunstsneeuw op de Christoffel gooien.
Het enige echte Hollandse aan onze nationale sport is de ruziesfeer, die het hele schaatsgebeuren omgeeft. Dat begint al
midden in de zomer als de trainers moeten worden aangewezen. Vervolgens ontbrandt de ruzie om de buit: wie wordt de sponsor en wie krijgt de centen van die sponsor? Dan nog even een ruzie
met de televisie, want de sponsor wil zijn naam zo groot mogelijk op pet en pak, maar dat mag weer niet op de buis. Als dan ook nog is uitgekibbeld welke schaatsers naar de grote
wedstrijden mogen kan het schaatsseizoen beginnen.
Schaatsen op de televisie is eigenlijk onvoorstelbaar vervelend. Een wedstrijd begint zaterdags om een uur of twee en gaat
stug door tot zondagmiddag zes uur. Twee dagen lang niets anders dan twee mannen of twee vrouwen, die eindeloze rondjes draaien op een kunstijsbaan.
Indien je bereid bent om enig
sadisme uit het onderbewuste naar boven te laten borrelen kan de wedstrijd over 500 meter enigszins in deze behoefte voorzien. Op deze afstand hebben de rijders zo 'n haast, dat er
altijd wel een paar zijn, die vergeten, dat zij bijtijds de hoek om moeten. De capriolen waarmee ze dan in de Schuimrubber matrassen terecht komen, zijn zeker het aanzien waard. Als je dan
ook nog het geluk hebt, dat de rijder in de binnenbaan de bocht uitknalt en dat hij in zijn ijver ook nog even zijn collega in de buitenbaan meeneemt, dan kan je middag niet meer stuk.
Op de langere afstanden is het bochtenwerk beter onder controle; televisiekijken wordt dan een hele zit. De spanning moet je putten uit de computertijden die onder in het beeld met
de rijders mee flikkeren. Zonder leesbril zie ik rijders zonder tijden, met leesbril zie ik tijden zonder rijders. Om zes uur is het feest nog niet afgelopen. In de nabeschouwing wordt nog
een uurtje doorgekeuveld over de vraag: hoe komt het, dat die Oost-Duitse meisjes zo hard schaatsen. Wat blijkt? Het geheim schuilt niet in de benen maar in de oorlellen. Zij trainen twee
maal per dag en na iedere training morden zij in hun oorlel geprikt om wat bloed af te tappen. Die oorlellen moeten zo langzamerhand dus wel speldenkussens zijn. Ik begin nu ook anders aan
te kijken tegen punkers, die hun oren vol hebben hangen met veiligheidsspelden en andere versierselen. Dat zijn gewoon topsporters die te veel getraind hebben.
MAKAMBA (17)
Af en toe word ik een beetje moe van Holland. Het zal wel komen,
doordat er teveel mensen op te weinig grond wonen, dat de samenleving veel weg heeft van een kippenhok waar ze teveel kippen in losgelaten ben. Veel kakelen en elkaar doorlopend in de nek
pikken wordt dan het normale dagpatroon.
Het is natuurlijk wel wat: ruim 14 miljoen mensen op een stuk grond, dat niet veel groter is dan een of ander nationaal park in de
Verenigde Staten. Nauwelijks voldoende land om iedereen een volkstuintje te verschaffen; in het boerenbedrijf kun je die 14 miljoen Hollanders dan ook niet aan het werk houden. Dan maar de
industrie en zo werd Holland één groot betondorp met steeds meer
Schoorstenen boven de grond, steeds meer gasbellen onder de grond en een paar klinkende namen
op de wereldmarkt. Nederland is nog steeds een welvarend land.
Iedereen tevreden? Vergeet het maar. Uit die fabrieksschoorstenen komen rookslierten in alle kleuren van de
regenboog, maar menselijke longen blijken niet zo kleurgevoelig en fabrieksriolen spuien iets anders dan koel helder water. Half Nederland lijkt gebouwd op giftige grond en uit de hemel
valt zure regen, waardoor de bomen zelfs in de zomer een herfstachtig uiterlijk dreigen te krijgen. Dat heet dan de prijs voor de welvaart.
Een gevolg van die welvaart is in
ieder geval, dat Nederland volkomen verwart zit in een uitzichtloze strijd tussen de industrie waarvan we moeten Ieven en het milieu waarin we willen leven. Dat er mensen zijn die zich
zorgen maken over het milieu is niet zo verwonderlijk. Maar dat die bezorgdheid zich moet uiten via een eindeloze reeks milieuactiegroepen is weer zo'n typisch Hollands verzinsel, waar
je zelfs als toeschouwer al moe van wordt. Iedere vierkante meter Holland, ieder diersoort en ieder plantje heeft zijn eigen milieugroep, die het liefs dagelijks met wat spectaculaire
rampverhalen de voorpagina 's wil halen.
Iedere actiegroep is getooid met een paar oogkleppen, zodat de blik alleen gericht blijft op dat ene stukje milieu, waarvoor men zich
in de strijd werpt. Zo kan de verwarrende situatie ontstaan, dat er alleen al op het terrein van de “vossen” verschillende milieugroepen in de weer zijn, die elkaar voor de
voeten lopen. De ene groep wil de vossen beschermen en de andere groep wil het milieu beschermen tegen de vossen. Biologen hebben het precies uitgerekend: iedere Hollander heeft de
beschikking over 213 vierkante meter milieu. Dat is niet veel, maar wie maakt er eigenlijk gebruik van? Als je op een door de weekste middag door het uitgestrekte duingebied fiets langs de
kust van Noord-Holland, kom je zelfs bij mooi weer, geen sterveling tegen. Geen moeders met kinderen, geen bejaarden en geen werklozen. Ook op zaterdag blijft het stil, want dan moet
iedereen zijn auto poetsen. Alleen tijdens de vakanties is het druk in de duinen: dan komen de Duitsers in rijen van drie naar de kust gereden.
De strijd gaat door: de
milieuridders wijzen bestraffend naar de industrieën, ze zullen wel gelijk hebben, want het wordt wel benauwd in Holland. De industrieridders willen steeds maar uitbreiden; een hoopvol
teken voor de miljoen werklozen. Zij zien de milieugroepen als een sta-in-de-weg en hebben waarschijnlijk ook gelijk.
Maar als al die mensen die gelijk hebben steeds maar
door elkaar blijven praten is het enige resultaat een doorlopende ingesprektoon. En daar word ik een beetje moe van.
MAKAMBA (18)
Ik ben niet zo gek op dat carnaval in Holland. Dat komt door die feestneus. Het elastiekje, dat hem op zijn
plaats moet houden doet altijd pijn achter de oren. Nog erger: als er onder die feestneus ook nog een kunstsnor hangt, kan je de feestelijkheden helemaal vergeten. Die snor kriebelt je
neusgaten en iedere hap af slok wordt ingeleid door een pluk snor, die zich vervolgens standvastig achter een van de kiezen nestelt. Probeer eens je neus te snuiten met een feestneus op
inclusief kunstsnor. Als je dit een paar keer is overkomen, weet je precies hoe een koe zich voelt na een paar gulzige happen hooi. Zo'n beest gaat die hele handel dan ook nog eens
herkauwen; het zal je natuur maar zijn.
Die feestneus is niet het enige bezwaar, dat ik tegen carnaval heb. Ik vind het erger, dat aan het begin van het jaar al wordt
vastgesteld op welke drie dagen van het jaar we feest mogen vieren alsof feest een verplicht nummer is.
De overheid heeft voor 1984 vastgesteld, dat wij op 5-6 en 7 maart
een feestje mogen bouwen. Daarna moet het afgelopen zijn. De rest van het jaar wordt van ons nog slechts verwacht, dat wij ons met ernstige zaken bezig houden.
Zelfs die
drie dagen worden ons niet helemaal gegund. Waarom worden de carnavalsdagen ieder jaar weer vastgesteld in hef meest ongunstige jaargetijde. Half Nederland is al verkouden en dan nog in die
dunne carnavalspakjes de straat op. Het is onvoorstelbaar welke snotterige drama's zich achter die feestneuzen en kunstsnorren af spelen.
Achter carnaval schuilt de verkeerde
gedachte, dat feest eigenlijk iets is dat niet mag. Drie dagen per jaar kon nog net, maar daarna moeten we het maar snel vergeten. Er zijn in Holland mensen, die er zo sterk van overtuigd
zijn, dat feest slecht is, dat ze eerst een half vat bier naar binnen moeten werken om hun geweten buiten werking te stellen. Pas daarna kunnen ze feest vieren. Ze hebben dan altijd
achteraf het excuus achter de hand: sorry, hoor maar toen was ik dronken.
Daarom ben ik tegen het carnaval in Holland? Niet vanwege die drie dagen feest maar vanwege al die
dagen daarna dat het eigenlijk geen feest mag zijn.
Als na karnaval weer zo'n wetenschappelijk gezicht op de televisie verschijnt, dat somber beweert, dat het leven geen
feest is, dan moet ik die man gelijk geven. Het leven is geen feest: je moet er een feest van maken. Dat is nu net het probleem: daar hebben de kaasmakers in Holland geen kaas van
gegeten.
MAKAMBA (19)
Zo, dat hebberige
weer gehad; de winter is voorbij; we kunnen weer met het Ieven beginnen. De schaatsers zijn ruziënd de beeldbuis uitgegleden en het sportbeeld wordt weer gevuld met een close-up
van gespannen dijbeenspieren van het wielerpeloton. Dit kan alleen maar betekenen dat de lente in aantocht is.
Vleermuizen en schildpadden zijn de enige levende
wezens die op de juiste wijze met een Hollandse winter weten om te gaan. Zij vallen aan het begin van het grijze tijdperk in een diepe slaap en komen pas weer tot bewustzijn als de Duitsers
in gesloten colonne de grens passeren op weg naar de bloeiende bollenvelden. Wel even uitkijken, dat ze na het bollen kijken weer terug naar huis gaan. Dat hebben ze een tijdje geleden eens
een keer vergeten en daar hebben we toen veel last mee gehad.
Eigenlijk ben ik licht jaloers op die winterslaap van vleermuizen en schildpadden. Ik houd niet zo van de winter; dat
komt niet door het weer. De gemiddelde winterdag verschilt op dit punt weinig van de gemiddelde zomerdag als de zon het al te vaak moet afleggen tegen depressies, die volgens weerprofeet
Pelleboer altijd uit IJsland komen. Het meest verdrietige van de winter zijn de korte dagen. In het donker van huis en in het donker weer thuis en de uren daartussen ook de lamp aan. Op
zulke dagen moet het voor de zon nauwelijks de moeite waard zijn om 's ochtends op te komen.
In de winter leef je niet; in het gunstigste geval overleef je hem. In
Holland leef je in feite maar zes maanden per jaar en dat zal dan wel de oorzaak zijn van het nog steeds voortlevende koloniale sprookje: tropentijd telt dubbel.
Half februari
begin ik weer te hopen. Op mijn knieën stroop ik de tuin af om te kijken of er misschien ergens iets groens boven de grond komt. In het begin een hopeloos karwei, maar met een beetje
geluk wil zich eind februari wel eens een sneeuwklokje boven de grond wagen. Die schrikt zich dan wezenloos als hij een dag later nog een bui sneeuw op zijn pet krijgt, maar het begin van
de lente is er.
We beginnen dus weer met een nieuw leven. Dat is dit jaar enigszins fout gegaan. Omdat het behang in de kamer zachtjes naar beneden dwarrelde en er zo nu en
dat wat kalk vanaf het plafond in de
koffie plonsde, dachten we, dat een nieuw leven nog mooier zou worden in een nieuwe kamer.
Een klein misverstand: Een paar
fluitende werklieden gooiden de hele inboedel midden in de kamer op een hoop. Vervolgens zijn zij een paar dagen in de weer geweest met allerlei bouwmaterialen. Vooral kalk: we eten en
drinken nog steeds kalk.
De werklieden zijn weer fluitend vertrokken; de kamer is prachtig zeggen de buren. Midden in die prachtige kamer ligt nog steeds de inboedel op een
hoop. Onder die hoop ligt waarschijnlijk mijn pijp. Dit is de lente 1984; een nieuw begin. De zomer kan dus niet meer tegenvallen.
MAKAMBA (20)
Omdat minderheidsgroepen doorlopend het gevaar lopen om plat gewalst te worden onder
de grote massa, vormen zij een dankbaar object voor de Nederlandse pers in de rol van beschermengel van minderheden. Die zelfde pers krijgt echter geen letter op papier als het gaat om de
rechten van de grootste minderheidsgroep; de linkshandigen.
Wij "linksen" hebben ons maar aan te passen aan de rechtse wereld. Dat betekent,dat wij met een rechtse
schaar in onze linkerhand bijna martelend wat eenvoudig knipwerk verrichten. Een blik openen met een rechtse blikopener in onze linkerhand staat gelijk aan een wedstrijd vrij worstelen en
dan praten wij nog niet eens over de deurknop die in "onze" ogen steeds aan de verkeerde kant zit.
Ons leven is een aaneenschakeling van rechtse dwang.
Ik
behoor nog tot de generatie voor wie links streng verboden was. De strijd begon al in de eerste klas van de lagere school. Tijdens de schrijfles liep de juffrouw door de klas met een
liniaal in de rechterhand. Telkens als ik mijn natuurlijke aandrang volgde en met de pen in de linkerhand enige letters op het papier kraste, sloop zij van achter naar mij toe en gaf met
die liniaal een tik op mijn linkerhand. Na 5 maanden, 3 weken, 4 dagen en nog 5 tikken heb ik toen besloten om de pen in mijn rechterhand te nemen. Het rechtse geweld had gezegevierd.
Gevolg: ik ben links, maar ik schrijf rechts en dat maakt het leven vrij ingewikkeld.
Dat lijkt nu allemaal soepeler. Een linkshandige mag tegenwoordig met de pen in de linkerhand
schrijven. Een typisch rechtse schijnoplossing om ons “linksen'' aan het lijntje te houden.
Kijk maar eens naar de verkrampte hand en de bijna spastische pols
van linkshandigen tijdens hun schrijfpogingen. Het lijkt alsof wij links mogen schrijven maar in feite worden wij nu gedwongen om met onze linkerhand rechts te schrijven, wat de verwarring
alleen maar groter maakt.
Het zit zo: Rechtshandigen hebben de pen in de rechter hand en schrijven van links naar rechts. Dat is een afwijking die zij bij de geboorte hebben
meegekregen. Zij kunnen er niets aan doen en wij moeten hen er niet mee plagen. Voor ons linkshandigen is het normaal dat wij de pen in de linkerhand houden, maar het is voor ons even
natuurlijk, dat wij van rechts naar links schrijven.
Onzin? Geef een rechtshandige een liniaal en een pen en hij zal een lijn trekken van links naar rechts. Wij
"linksen" doen dit van rechts naar links. Als wij onze natuurlijke aandrang volgen schrijven wij dus zo: Steun de onderdrukte linkse minderheid.
Omdat de rechtse
meerderheid dit niet kan lezen, dwingen zij ons om met de linkerhand hun rechtse afwijking te volgen door van links naar rechts te schrijven. Wij mogen links schrijven maar moeten rechts
lezen. Zij hebben ons op school trouwens niet anders geleerd. Veel "linksen" zijn geestelijk al zo verknipt, dat zij hun eigen linkse schrift niet meer kunnen lezen.
Dit is het grote onrecht, waarmee wij ons leven lang worstelen. Van wie kunnen wij steun verwachten in onze strijd om onze natuurlijke aandrang te volgen? Van de linkse partijen? De
linkse actiegroepen? De linkse vrouwenbewegingen? Daarin vinden we voor het merendeel rechtse mensen die alleen links schrijven in hun krantjes. Wij "Linksen" die gedwongen worden
om rechts te schrijven en te lezen hebben van hen niets te verwachten!
MAKAMBA (21)
"Dat had u nooit mogen doen”, zei de man van het licht aan de telefoon. Zijn stem klonk enigszins bedroefd en nog veel meer
berispend. Enige tijd geleden heb ik van het elektriciteitsbedrijf een ponskaart ontvangen, waarop ik tussen de gaatjes door moest lezen, dat het hoog tijd werd om mijn lichtrekening over
de maand december te betalen. Omdat mijn eigen administratie mij vertelde, dat dit al was gebeurd verdween de ponskaart in kleine stukjes in de prullenbak.
Het zou wel een fout
zijn van de computer. Dat zei de man van het licht ook, toen ik hem een week later na een nieuwe aanmanende ponskaart aan de telefoon kreeg. "Stuurt u de kaart maar terug, dan zullen
we de computer weer op het goede spoor zetten".
Toen ik hem vertelde, dat dit dankzij mijn versnipperingactiviteiten niet meer mogelijk was, viel er een lange en diepe
stilte en voelde ik de telefoon van kleur verschieten. Uit het lange verhaal, dat na de stilteperiode volgde, moest ik opmaken, dat alleen mijn verscheurde ponskaart de computer duidelijk
zou kunnen maken, dat ik mijn rekening over december al had betaald. Jammer, dat is dus niet mogelijk en daarom krijg ik nu iedere week een brief met van die enge computerletters, waarin
mij steeds dreigender wordt aangeraden om mijn lichtrekening te betalen. Ik heb maar vast wat kaarsen in huis gehaald. Dit soort computertoestanden brengt mij steeds meer aan het twijfelen:
Moeten we de computer binnen halen als het wonder der techniek of moeten we hem zo snel mogelijk in het historisch museum stallen bij al die andere martelwerktuigen, waarmee de geschiedenis
de mensheid heeft opgezadeld.
Ik weet het niet; een paar maanden geleden heb ik een rekencomputertje cadeau gehad bij aankoop van een nieuwe bril. Een staaltje van doortrapte
klantenbinding van de opticien, want het ding is zo klein, dat je bij regelmatig gebruik automatisch weer bij hem terug komt voor sterkere glazen. Dat minicomputertje, de naam is groter dan
het apparaat; is toch wel een uitkomst. Zodra getallen zich buiten mijn gezichtsveld begeven, word ik een grote twijfelaar op rekengebied. Van die twijfels heeft de opticien mij dus
verlost. Het gewone rekenwerk is geen probleem meer en worteltrekken op het apparaat kan mij eindeloos boeien. Eén druk op de knop en ik weet wat ik nooit wist: de wortel uit 3 is
1,7320508. Het is zo jammer, dat ik het nooit nodig heb. De overige knopjes met: sin, cos en log zijn alleen al interessant omdat ze mijn gevoel van eigenwaarde kunnen opkrikken. Met een
beetje geluk beginnen de cijfers zenuwachtig te knipperen als ik op één van die knopjes druk: De computer weet het niet; zoiets ervaar ik als een overwinning.
Die
opticiencomputer van mij is natuurlijk maar een eenvoudig telraam in vergelijking met de elektronica die de man van het licht tot zijn beschikking heeft. Dat moet wel zo'n wonder zijn
vol bits, bites en nibbles en al die andere wonderlijke termen, die mij eerder op het spoor zetten van de borrelnootjes dan van de wetenschap. Toch geloof ik, dat ook op zijn computer de
cijfers en letters wel eens beginnen te knipperen. Toen ik hem vanmiddag belde, omdat er weer zo'n dreigende aanmaning in mijn brievenbus was gegleden, klonk zijn stem niet meer
berispend maar eerder wanhopig: "Mijnheer, mensen kunnen zich vergissen, maar alleen computers kunnen er een zooitje van maken".
MAKAMBA (22)
Als gevolg van een speling der natuur in een tamelijk ver verleden, ben ik de
afgelopen week vijf maal op verjaardagsvisite geweest binnen familiecircuit.
Dat betekent: vijf maal twee kopjes koffie met appelgebak en omdat sterke drank niet mijn sterkste
zijde is, vijf maal twee glaasjes orangejuice versiert met borrelnootjes. Holland mag dan wereldwijd bekendheid genieten als een progressief denkende natie, in het verjaardagpatroon is in
de afgelopen eeuwen geen enkele wijziging gekomen.
Dankzij de verjaardagen ben ik weer volledig op de hoogte van het lijden binnen de familie. Het gezelschap raakt op leeftijd
en dan blijkt zo'n feestavond een uitstekende gelegenheid om kwalen en kwaaltjes met elkaar te vergelijken. De gezondheidsronde eindigt meestal met het uitwisselen van wat
overlijdensberichten van enigszins vage en zeer bejaarde kennissen.
Om de feestavond niet te somber te houden wordt vervolgens overgeschakeld op de "slechte" tijden.
De totale economische ineenstorting blijkt zeer nabij, wat niet helemaal spoort met de vakantieplannen die vervolgens ter sprake kwamen. Ik gun iedereen zijn verjaardag, maar vijf in
één week doet iets overdreven aan en had met een beetje organisatie in het verleden voorkomen kunnen worden.
Het klinkt allemaal misschien familieonvriendelijk,
maar het enige bezwaar dat ik tegen mijn familie heb, is dat hij zo talrijk is. Dankzij de tradities van het rijke roomse leven, zaten wij vroeger met elf kinderen aan tafel. Dat
veroorzaakte al enig gedrang, maar volgens de regels van de zesde roomse blijdschap werd er achtereenvolgens ook ordentelijk getrouwd en dan telt het lekker aan. Als je dan zelf ook nog
trouwt, krijg je er in één dag een hele familie bij en dan begint de situatie al iets wat onoverzichtelijk te worden. De neven en nichten die een gevolg zijn van deze
huwelijksactiviteiten veroorzaken een enorm gedrang op de verjaardagskalender, die naar oer-Hollandse traditie –op een toilet hangt. Zo werd ik vanochtend in alle prilte met mijn neus
op het feit gedrukt, dat vandaag neef Jos jarig is. Wie is neef Jos eigenlijk?
Vijf verjaardagen in één week is een enorme stimulans voor heimweegevoelens
naar Curaçaose tijden. Een makamba op de Antillen verkeert in de gelukkige omstandigheid, dat hij wel familie heeft, maar er nauvvelijks iets van merkt.
Een
ansichtkaart met veel palmen, die in de buurt van een verjaardag arriveert, voldoet ruimschoots in de behoefte. Als je het een beetje handig aanpakt en klein schrijft, speel je het ook nog
klaar om een paar verjaardagen op één kaart samen te vatten. Een vakantie in Holland betekent dan wel een bedevaart langs alle familieadressen, maar als je niet te vaak in
Holland komt moet je daar niet over zeuren.
Het echte probleem ontstaat pas als een makamba zich weer in Holland vestigt. Je bekijkt het familie gebeuren wat afstandelijker en
in de ogen van de familie pas je ook niet helemaal in het normale patroon. Ook in Holland blijf je een makamba, al kennen ze het woord daar niet. Er wordt wel van je verwacht, dat je
onmiddellijk meedraait in het verjaardagencircuit. Niet komen opdraven wordtal gauw uitgelegd als: hij heeft iets tegen ons. Zoiets moet je voorkomen, want er is al genoeg ellende op deze
wereld.
Familie, geen kwaad woord erover, maar met een beetje minder zou ik ook dik tevreden zijn.
MAKAMBA (23)
Vanmiddag ben ik in de duinen tegen Heinrich aan gereden. Hij fietste met zijn vader, moeder en zusje netjes
achter elkaar op het fietspad. Uit de verte kon ik al zien, dat ze uit Duitsland kwamen: Duitsers die de Nederlandse kuststreken bezoeken, dragen altijd gele regenjacks en gele laarzen. Uit
ervaring wist ik, dat het oppassen geblazen is met zo'n gele colonne: Duitsers fietsen alleen als ze in Nederland op vakantie zijn, thuis doen ze het nooit; het is dus een enigszins
onwennig gedoe.
Omdat zij voor mij reden, kon ik de familie slechts in de rug benaderen. Moeder, die achteraan reed, schrok nogal van mijn luide en duidelijk belsignaal; zij
schreeuwde iets naar Heinrich die op kop reed. De boodschap kwam blijkbaar niet duidelijk over, want Heinrich keek om en dat was het begin van de ellende. Uit onwennigheid draaide zijn
stuur met zijn hoofd mee en zo stond hij dwars op het fietspad. Heel even maar, want hoe ik ook remde, een ogenblik later zaten we samen op de grond naast een onduidelijke hoop fiets.
De schade viel mee, het lichamelijke ongemak voor Heinrich ontstond pas na het ongeluk, toen moeder naar voren stormde en hem een enorme draai om zijn oren gaf, omdat hij niet goed
had "ausgekuckt"
Zo'n ongelukje betekent wel, dat de lente nu echt is begonnen.
Zodra de bloembollen boven de grond komen, komen de Duitsers ook.
Ze blijven komen, tot eind augustus, maar ze gaan ook weer terug en dat is wel eens anders geweest.
Een vreemd volk die Duitsers; vanuit het roetige Ruhrgebied komen ze
met duizenden naar de Nederlandse kust waar ze onder de rook van de hoogovens en andere fabrieksschoorstenen van de frisse lucht komen genieten. Zodra de eerste Duitse nummerplaten zijn
gesignaleerd begint mijn sigarenboer Duits te spreken en hij houdt dit stug vol tot het einde van het vakantieseizoen.
Het zal allemaal wel goed zijn voor de Nederlandse
betalingsbalans, maar ik heb toch enige moeite met de jaarlijkse Duitse invasie.
De echo van de oorlog blijft nog steeds een beetje nagalmen. Als een enigszins bejaarde
Duitse vakantieganger mij vraagt of ik een adres weet, waar hij "einkwartierung" kan vinden, gaan mijn gedachten al gauw in de richting van:" hé vriend wat deed jij
eigenlijk tijdens de oorlog?"
Een enigszins onredelijke gedachte, maar ja Zijn jongere landgenoten, die van de oorlogtoestanden niet meer weten, dan wat zij lazen op
een paar verplichte bladzijden in een geschiedenisboek, kan je er eigenlijk helemaal niet op aankijken, maar toch
Het zou allemaal wat makkelijker zijn, als ze geen
Duits zouden spreken, die taal roept meer oorlogsherinneringen op dan de sprekers . Met de beste wil van de wereld kan ik geen woord Duits uit mijn strot krijgen.
Zelfs als een
bloedmooi Duits meisje mij de weg vraagt red ik het niet. Met het "immer gerade aus" dat ik in de oorlog bij dit soort gelegenheden gebruikte, kan ik haar moeilijk het bos in
sturen.
Het blijft een probleem die Duitsers in Holland; Het is lang geleden,je moet niet haatdragend zijn en het zijn onze bondgenoten. Maar er komen er zoveel in Holland
op vakantie en ze spreken allemaal Duits. Met Heinrich op zijn fiets had ik eigenlijk geen enkel probleem.
Het was maar een kleine Heinrichje en na de enorme
draai om zijn oren, die zijn moeder hem toebedacht barstte hij in snikken uit. Huilen doe je niet in het Duits; dat klink internationaal.
MAKAMBA (24)
Radio en televisie in Holland blijken ook al niet helemaal
betrouwbaar: Een paar dagen geleden een uitgebreid radioprogramma vanuit Aruba: Betico Croes afgewisseld met wat Antilliaanse muziek in een lievenuitzending laat in de middag. De
verslaggever was heel enthousiast in de weer met: goede morgen en een mooie Arubaanse ochtend, wat hij dan weer verklaarde door te wijzen op het tijdverschil van zes uur. Dat maakt het
allemaal wel interessant.
Twee uur later zet ik de televisie aan om wat ik zie? Betico Croes zit nu monter en wel in een Hilversumse televisiestudio zijn verhaal te vertellen.
Vliegen gaat snel, maar dat kan natuurlijk niet.
De Arubaanse kwestie dus tot in details in het Hollandse nieuws, maar ik betwijfel of Betico Croes de gemiddelde Hollander
duidelijk heeft kunnen maken, waar het nu eigenlijk om gaat. Tot nu toe is er in Holland geen sterveling op het idee gekomen om met wat spandoeken de straat op te gaan ten einde krachtig te
protesteren tegen het onrecht, dat Aruba wordt aangedaan. Een veeg teken, want een Hollander heeft een zeer fijne neus voor buitenlands onrecht. Bij een minuscule ongerechtigheid over de
grenzen staan de protestanten al met spandoeken en spreekkoren op de Dam in Amsterdam of op het Binnenhof in Den Haag.
De Arubaanse leider liet
uiteraard zo nu en dan het woord onafhankelijkheid vallen, maar zijn verschijning op de Nederlandse televisie klopte niet met het beeld, dat een Hollander zich in de loop der jaren heeft
gevormd van een onafhankelijkheidsstrijder. Hij was te netjes gekleed en was veel te vriendelijk.
Waarschijnlijk uit hoffelijkheid bleef hij ook nog halsstarrig Nederlands
spreken op de Nederlandse beeldbuis. Dat kan natuurlijk niet: als hij bij de t.v.-kijkers echt indruk had willen maken had hij gewoon Papiamento moeten spreken. Zijn uitspraken zouden dan
worden voorzien van ondertitels in het Nederlands en daar gaat een Hollandse kijker eens even recht voor zitten. Want ondertitels betekent onrecht of ellende in het buitenland en daar kan
hij niet genoeg van krijgen. Als Betico Croes het heeft over onafhankelijkheid kan de kijker hem nog wel volgen, maar als hij vervolgens gaat uitleggen, dat voor Aruba de onafhankelijkheid
ten opzichte van Curaçao belangrijker is dan ten opzichte van Nederland raakt zijn gehoor het spoor weer helemaal bijster. De gemiddelde Hollander weet niet waar de Antillen liggen,
maar hij vindt wel, dat ze onafhankelijk moeten worden.
Dat komt, omdat er in mei 1960 een aantal Nederlandse mariniers naar Curaçao zijn gestuurd om daar het verkeer
weer in goede banen te leiden.
Dat beeld wordt er in Nederland nog steeds bijgesleept als de onafhankelijkheid van de Antillen ter sprake is. Het wordt dan gemakshalve in
één adem genoemd met de Nederlandse politionele acties in Indonesië en het Amerikaanse optreden in Vietnam. Om deze koloniale schande uit te wissen moeten de Antillen zo
spoedig mogelijk onafhankelijk worden, maar van de Arubaanse kwestie begrijpt de modale Hollander helemaal niets.
Betico Croes had zijn eiland een enorme dienst bewezen, als
hij zijn oude beroep weer even ter hand had genomen. Met een schoolbord en een krijtje had hij het Hollandse publiek eens moeten uitleggen, wat Aruba is en waar het ligt. Daar is een enorme
behoefte aan. Met termen als staatkundige banden en gemenebestrelaties veegt hij zichzelf op één hoop met de Hollandse politici: die doen dat ook als ze op de beeldbuis komen.
Omdat dat net iets te veel gebeurt, is dit voor een Hollander het sein voor een rondje koffie of een rondje toilet.